Marianne Cense is senior onderzoeker bij Rutgers. Tijdens het kick-off symposium van het kennisnetwerk Victimologie in Nederland (ViNe), vertelde Marianne over haar onderzoek naar het verband tussen genderidentiteit en seksueel misbruik. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat mensen met een non-binaire of transgenderidentiteit, extra kwetsbaar zijn voor seksueel misbruik. Welke verklaringen zijn er te vinden voor deze kwetsbaarheid? En welke risicofactoren spelen een rol? Slachtofferwijzer stelde Marianne 6 vragen over haar onderzoek.
Welke doelgroep hebben jullie in dit onderzoek betrokken?
‘’Gelukkig denken we tegenwoordig veel minder in hokjes dan vroeger. Het is niet alleen meer man of vrouw. Seksuele en genderidentiteiten kennen een heel kleurenpalet. Denk aan lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuele mannen en vrouwen, mensen die queer of questioning zijn of transgender personen. We hebben eerst een groot survey onderzoek gedaan onder de brede groep LHBTI’s. Mensen die zich als transgender identificeren hebben we vervolgens als subgroep kwalitatief onderzocht , omdat we in de survey zagen dat de cijfers van seksueel geweld binnen deze subdoelgroep hoger zijn.’’
Welke risicofactoren spelen een rol bij LHBT’s?
‘’Uit de analyse van de diepte interviews die we hebben uitgevoerd, blijkt dat sociaal isolement de grootste risicofactor is voor mensen met een trans of non-binaire genderidentiteit. Het isolement dat ze voelden als kind, omdat ze weinig aansluiting vonden, gepest werden, doordat ze buitengesloten werden of vreemd gevonden werden. Soms hadden deelnemers ook slecht contact met de ouders: zeker 30 jaar geleden stonden ouders minder open voor kinderen met een andere genderidentiteit. Dat gevoel van eenzaamheid speelt een grote rol.
We weten dat mensen die niet lekker in hun vel zitten, onzeker en eenzaam zijn, meer risico lopen op seksueel misbruik. Plegers hebben een soort radar voor mensen die niet zo zeker in hun schoenen staan. Voor mensen die ze bijvoorbeeld makkelijker kunnen groomen. Daarnaast kan je zeggen dat er plegers zijn die een soort fascinatie of agressie voelen voor mensen die buiten de gender kaders vallen die we als samenleving geschetst hebben.’’
Wat valt jullie op na analyse van het gedrag van de dader?
‘’Wat opvalt is dat daders, als het gaat om transvrouwen en travestieten, bepaalde overtuigingen hebben. Bijvoorbeeld dat transvrouwen erg seksueel zouden zijn, of dat het prostituees zouden zijn. Plegers van seksueel misbruik kunnen ook een soort seksuele agressie uiten in de benadering van jongeren met een onduidelijke genderuitstraling. Een soort: ‘als je er onzeker over bent, dan zal ik je wel laten zien wat je bent’. Er ontstaat een agressieve seksuele toenadering. Dit heeft alles te maken met wat er zich in het hoofd van een pleger afspeelt.’’
In welke mate speelt de puberteit en de leeftijd van slachtoffers een rol?
‘’In de puberteit zijn alle jongeren op ontdekkingsreis en hier kan helaas ook misbruik van gemaakt worden. Je hoort nu bijvoorbeeld steeds vaker over het online groomen van homoseksuele jongens. Jonge jongens die hun seksualiteit net aan het ontdekken zijn en dan mannen tegenkomen die misbruik maken van die nieuwsgierigheid en onervarenheid. Dat heb je natuurlijk met hetero meisjes en jongens ook, maar als er in je omgeving weinig mensen zijn met wie je hierover kunt praten, wanneer je niet durft te vertellen dat iets niet goed voelt of dat je iets naars hebt meegemaakt, dan zijn de risico’s groter.’’
Hoe belangrijk is bewustwording en steun door de omgeving volgens jou?
‘’Ik denk dat het heel belangrijk is dat er meer bewustzijn komt voor het feit dat mensen allerlei gender identiteiten kunnen hebben en aangetrokken kunnen zijn tot anderen. Ook voor hun zelfacceptatie is dat enorm belangrijk. Het is niet altijd makkelijk als je erachter komt dat je als meisje op meisjes valt of als jongen op jongens. Je weet dat je anders bent dan de meeste mensen en heel vaak wil je als jongere niets liever dan ‘normaal’ zijn.
Als je omgeving accepterend is en openstaat voor het feit dat je je anders voelt en voor het feit dat je (net als alle jongeren) op ontdekkingsreis wil. Dan valt daar een wereld te winnen. Want dat is vaak de macht die plegers hebben. De stok om mee te slaan: ‘we gaan het bekendmaken. We gaan jouw seksueel getinte beelden online zetten, en dan weet iedereen wie je bent en wat je hebt gedaan.’ Terwijl dat eigenlijk niets is waar jongeren zich voor hoeven schamen.
Daarnaast denk ik dat het ontzettend belangrijk is dat jongeren steun krijgen van leeftijdsgenoten. Want jongeren oordelen snoeihard. Er is weinig begrip en victim blaming ligt snel op de loer. Dat maakt het heel moeilijk om dingen te bespreken met elkaar.’’
Welke aanbevelingen doen jullie voor de hulpverlening?
‘’Het is belangrijk dat er in de traumatherapie gekeken wordt naar de gender identiteit van mensen. Hoe werken ervaringen op elkaar in? Heeft seksueel misbruik extra impact omdat iemand zich ‘tot vrouw gemaakt voelt’, terwijl diegene zich geen vrouw voelt? Twijfelt iemand aan de ‘echtheid’ van transgender gevoelens door het misbruik? Een van de mensen die ik heb geïnterviewd zei bijvoorbeeld: ‘ik weet niet of ik een hekel heb aan mijn borsten omdat de pleger eraan heeft gezeten, of omdat ik geen borsten wil hebben’.
Op het gebied van seksueel geweld moet er sowieso vaker door worden gevraagd. Seksueel geweld werkt door in allerlei problematiek. Denk aan een depressie, een eetstoornis, relatieproblematiek, seksualiteitsbeleving of een dissociatieve stoornis. Vaak wordt gekeken naar de symptomen, naar de klachten die iemand ervaart en niet naar het trauma dat hieraan ten grondslag ligt. Als therapeut moet je daar naar durven vragen.
Wat je nu vaak ziet in de hulpverlening, is dat het transgender zijn óf het seksueel geweld aan bod komt. Niet allebei. Terwijl, zo blijkt uit ons onderzoek, hier een duidelijk verband bestaat.’’