In 2020 verscheen het boek ‘Het recht van de snelste’, waarin Marco te Brömmelstroet samen met Thalia Verkade de inrichting van de openbare ruimte aan de orde stelde. Met als belangrijkste vraag: van wie is de straat? In het recentelijk opgestelde manifest: Principes voor een rechtvaardige straat roept hij beleidsmakers, gemeenten en andere partijen die zich bezighouden met veilig verkeer op tot een andere manier van nadenken. Wij spraken Marco over de betekenis én het belang van deze principes, en over hoe nu verder.
Waarom hebben jullie het manifest opgesteld?
“Het manifest roept partijen op om zich te scharen achter wat wij de principes voor rechtvaardige straten hebben genoemd. Het bevraagt onze huidige manier van denken. De afgelopen decennia zijn we onze straten gaan zien als plekken voor de doorstroming van verkeer. Daarmee creëren we in de openbare ruimte condities die wat ons betreft niet rechtvaardig zijn en waar continu gevaar heerst. De straat kan bijvoorbeeld niet meer zelfstandig gebruikt worden door kinderen. In plaats daarvan leren wij kinderen van jongs af aan hoe zij zich moeten gedragen om met het gevaar om te gaan. Wanneer je gaat denken vanuit rechtvaardige straten, ga je op een heel andere manier nadenken. Dan besef je dat onze openbare ruimte iets is waar eigenlijk een heleboel mensen zorgeloos gebruik van moeten kunnen maken – iets wat nu niet kan.”
We moeten dus gaan denken, hoe pakken we dit aan?
“De weg naar verandering begint bij het besef dat de straat openbare ruimte is. Te veel mensen nemen voor lief dat de straat niet de veilige plek is die ‘ie zou moeten zijn. Ze vinden bijvoorbeeld dat er te snel gereden wordt, maar ze hebben ook het gevoel dat ze er niks aan kunnen doen. Het manifest roept op tot een andere manier van denken. Waarin we ons gaan realiseren dat verkeer slechts één van de doelen van een straat is en dat de onrechtvaardigheid en het gevaar wat daarbij komt kijken, onacceptabel is. ”
Het allerbelangrijkste onderdeel van het gesprek rondom het manifest is de keuze van onze woorden en de taal die we gebruiken. Ik probeer bijvoorbeeld het woord ‘kwetsbare verkeersdeelnemers’ te vermijden. Dat is op zich al een onrechtvaardige manier om mensen te kwalificeren. Mensen zijn niet kwetsbaar van zichzelf en zouden dat ook niet moeten zijn in de openbare ruimte.”
Welke rol spelen gemeenten hierin?
“Veilig verkeer is zonder twijfel een belangrijk onderdeel van verkiezingsprogramma’s. Maar hierbij draait het nog steeds om de acceptatie van een onrechtvaardig systeem, dat zo veilig mogelijk gemaakt moet worden. De discussie wordt vooral gevoerd rondom de van 50 naar 30-motie van GroenLinks. Wat ik mis in alle debatten die gevoerd worden, is dat het niet over échte veiligheid gaat. Het zou moeten gaan over verkeersgevaar. In mijn gemeente hebben de partijen het bijvoorbeeld over veilige routes. Draai dat eens om: in welk deel van je stad accepteer je dat er gevaar is? Die omdraaiing zie ik eigenlijk nog nergens.
Ik hoop dat er na de gemeenteraadsverkiezingen een aantal gemeenten zal zijn die geen wethouder verkeer meer aanstellen, maar een wethouder openbare ruimte. Die als één van de vele thema’s in de openbare ruimte ook zorgt draagt voor het verkeer. Waarbij ook een discussie zoals de snelheidslimiet van 50 naar 30 km in de steden niet geschuwd wordt.”
Welke rol zie je voor Fonds Slachtofferhulp?
Organisaties zoals Veilig Verkeer Nederland, de ANWB en Fonds Slachtofferhulp leggen van oudsher de nadruk op slachtoffers. Hiermee accepteer je, onbewust, het verkeersgevaar. Door je accent te leggen op het verschuiven van de gespreksnorm, zet je je in om anders te denken. Vinden we het ok dat kinderen niet alleen naar school kunnen, of niet alleen op de straat kunnen spelen? Is het acceptabel dat er auto’s worden gemaakt die in 2 seconden van 0 naar 100 kunnen? Daar kunnen alle partijen – ook de politiek – een actievere rol in spelen. Door die dingen die we voor lief nemen te bevragen en op te rekken.”